Mensen die me bellen, kunnen het vast beamen. In 90% van de gevallen neem ik niet op. Doorgaans is dat omdat ik het geluid heb afstaan, mijn gsm bewust uit de kamer houd of omdat ik verstrengeld zit in een digital declutter. Of een combinatie van voorgaande.
Dat ik zo weinig mijn telefoon opneem, is verrassend. Ik bel nochtans razend graag. Als je telefoneert, is er geen afleiding van de omgeving. Van de mimiek. Van de blikken. Van de toevallige passanten. Er is focus. Eén persoon. Eén stem.
De combinatie van focus en afstand zorgt voor andere gesprekken. Opener. Directer. Dieper. Minder nuances. Meer ideeën. Meer slagen.
Zoals in het tennis moet je de slagen van de tegenstander terug over het net krijgen. Anders valt het gesprek dood. Hoe beter je tegenstander, hoe beter de rally’s. Hoe helderder de uitkomst van het gesprek.
Een interessant, vloeiend telefoongesprek is ook werken. Nooit vrijblijvend. Het moet voor beide partijen interessant zijn en blijven. Er is namelijk niets te zien. Niets anders te beleven. Enkel een kudde overstekende woorden. Die hopen op begrip, herkenning of tegenspraak.
Wat ook zo leuk is aan bellen, is dat je er makkelijk onderuit kan. Je hangt er geen uren aan vast. Als het begint tegen te steken of het interessante gedeelte voorbij is, dan haak je in. Je hoort elkaar later wel weer. Wanneer er iets boeiend is om te vertellen.
Soms al na tien minuten. Soms pas na drie maanden. En dat vindt deze vrijblijvende beller meer dan ok.